Van landbouw- of bosbouwtrekkers moet één van de remmen in aangezette
toestand kunnen worden vastgezet, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting
aanwezig is.
Terwijl twee wielen zich vrij van de grond bevinden wordt de
vastzetinrichting onderscheidenlijk vergrendeling in werking gesteld, waarna
gecontroleerd wordt of één van de assen wordt geremd.
2.
De parkeerrem van landbouw- of bosbouwtrekkers moet het voertuig op een
helling van 16% in beide richtingen in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt
geacht te zijn voldaan indien de remvertraging op een droge of nagenoeg droge
en ongeveer horizontaal liggende weg, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15
km/h, ten minste 1,6 m/s2 bedraagt en de parkeerrem ook in
achterwaartse richting functioneert.
Indien de remvertraging niet bepaald kan worden op een
remtestinrichting, wordt hieraan geacht te zijn voldaan, indien de parkeerrem
wordt bediend en de wielen blokkeren terwijl deze zich vrij van de grond
bevinden.