LPG-installatie

Artikel 5.8.10

Actuele regelgeving

  1. 1.

    Indien de landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.
  2. 2.

    De LPG-tank:

    1. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;
    2. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak, en
    3. mag geen deuken vertonen.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  3. 3.

    De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  4. 4.

    De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn voorzien van een gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  5. 5.

    Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of laadruimte.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  6. 6.

    Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  7. 7.

    De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
  8. 8.

    De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.