Waterstofinstallatie
Artikel 5.5.10Actuele regelgeving
-
1.
Indien het driewielige motorrijtuig is voorzien van een waterstofinstallatie, moet deze, onverminderd artikel 5.5.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. -
2.
De waterstoftank mag geen deuken vertonenWijze van keurenvisuele controle -
3.
De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.Wijze van keurenvisuele controle -
4.
De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.Wijze van keurenvisuele controle -
5.
De vervaldatum van de goedkeuring, en indien van toepassing van de herkwalificatie, van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.Wijze van keurenVisuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. -
6.
De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.Wijze van keurenvisuele controle -
7.
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.Wijze van keurenvisuele controle -
8.
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.Wijze van keurenvisuele controle -
9.
De vulaansluiting moet:
- zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;
- zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.
Wijze van keurenvisuele controle -
10.
Driewielige motorrijtuigen voorzien van een waterstofinstallatie moeten zowel in de motorruimte als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:
Wijze van keurenvisuele controle