Stootbalk
Artikel 5.3.49Actuele regelgeving
-
1.
Bedrijfsauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen, moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een deugdelijke stootbalk, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,70 m dan wel meer bedraagt dan 0,55 m indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen.
Wijze van keurenVisuele controle.ToelichtingPlaatsing stootbalk
Een wisselbare laadbak wordt niet gezien als lading. Dit betekent dat bij de beoordeling van de plaatsing van de stootbalk, rekening moet worden gehouden met een eventueel op het voertuig aanwezige wisselbare laadbak of container.
Let op! Een afneembare bovenbouw of container is geen deel van de permanente opbouw en is dus geen deel van de wielafscherming.
Aanwezigheid stootbalk
Bij een bedrijfsauto en aanhangwagen die zijn ingericht voor het vervoer van voertuigen en permanent zijn verbonden door middel van een koppeling die u alleen met gereedschap los kunt maken, hoeft de bedrijfsauto niet te zijn voorzien van een stootbalk. Enkele voorbeelden van zo’n koppeling zijn hieronder afgebeeld.
-
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op vuilniswagens met een laadmogelijkheid aan de achterzijde, opleggertrekkers en asfaltwagens. -
3.
De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m en voor bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 1997, niet meer bedragen dan 0,55 m.
Wijze van keurenVisuele controle, in geval van twijfel wordt gemeten.ToelichtingPlaatsing stootbalk
Een wisselbare laadbak wordt niet gezien als lading. Dit betekent dat bij de beoordeling van de plaatsing van de stootbalk, rekening moet worden gehouden met een eventueel op het voertuig aanwezige wisselbare laadbak of container.
Let op! Een afneembare bovenbouw of container is geen deel van de permanente opbouw en is dus geen deel van de wielafscherming.
-
4.
Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 31 december 2004, mag de stootbalk niet meer dan 0,45 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. In afwijking van de eerste volzin, mag de stootbalk bij bedrijfsauto’s ingericht als betonmolen, betonmixer of betonpomp niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen.Wijze van keurenVisuele controle, in geval van twijfel wordt gemeten.ToelichtingPlaatsing stootbalk
Een wisselbare laadbak wordt niet gezien als lading. Dit betekent dat bij de beoordeling van de plaatsing van de stootbalk, rekening moet worden gehouden met een eventueel op het voertuig aanwezige wisselbare laadbak of container.
Let op! Een afneembare bovenbouw of container is geen deel van de permanente opbouw en is dus geen deel van de wielafscherming.
-
5.
Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 2005, mag de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten.
Wijze van keurenVisuele controle, in geval van twijfel wordt gemeten.ToelichtingPlaatsing stootbalk
Een wisselbare laadbak wordt niet gezien als lading. Dit betekent dat bij de beoordeling van de plaatsing van de stootbalk, rekening moet worden gehouden met een eventueel op het voertuig aanwezige wisselbare laadbak of container.
Let op! Een afneembare bovenbouw of container is geen deel van de permanente opbouw en is dus geen deel van de wielafscherming.
-
6.
De stootbalk mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m smaller zijn dan:
- het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel
- de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten. In afwijking van het bepaalde in de aanhef, mag de stootbalk bij bedrijfsauto’s bestemd voor het vervoer van wisselbakken aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn.
Wijze van keurenVisuele controleToelichtingBepalen breedte stootbalk
Bij het bepalen van de breedte van de stootbalk tijdens de APK moet u zo 'gunstig' mogelijk meten, waarbij de kleinste maat (gemeten over bovenbouw of wielen)maatgevend is. -
7.
De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.Wijze van keurenVisuele controle -
8.
De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar achteren zijn omgebogen.
Wijze van keurenVisuele controle -
9.
Bedrijfsauto's met een toegestane maximummassa van meer dan 7.500 kg, in gebruik genomen na 9 augustus 2004, moeten zijn voorzien van een deugdelijke beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden. Deze verplichting geldt niet voor bedrijfsauto's die een aantekening in het kentekenregister 'G' hebben.Wijze van keurenVisuele controle In geval van twijfel wordt gemeten. -
10.
De afstand van de onderzijde van de beschermingsinrichting tot het wegdek mag tussen de punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten van de voorste as van het voertuig zijn gelegen, met inbegrip van de wielen, niet meer dan 0,45 m bedragen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.Wijze van keurenVisuele controle In geval van twijfel wordt gemeten. -
11.
De afstand van de voorzijde van het voertuig tot de voorzijde van de beschermingsinrichting mag niet meer dan 0,40 m bedragen, waarbij voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden buiten beschouwing worden gelaten.
Wijze van keurenVisuele controle; in geval van twijfel wordt gemeten. -
12.
De bescherminrichting mag:
- niet breder zijn dan de breedte van het voertuig met inbegrip van de spatborden van de voorste as;
- aan weerszijden niet meer dan 0,10 m smaller zijn dan de voorste as met inbegrip van de wielen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten, of
- aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn dan het voertuig gemeten over de uiterste punten van de instaptrede naar de bestuurderscabine
Wijze van keurenVisuele controle -
13.
De beschermingsinrichting aan de voorzijde en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.Wijze van keurenvisuele controle.