Verplichte lichten en retroreflectoren

Artikel 5.3.51

Actuele regelgeving

  1. 1.

    Bedrijfsauto's  moeten zijn voorzien van:

    1. twee grote lichten;
    2. twee dimlichten, met dien verstande dat indien het voertuig is voorzien van dimlichten met gasontladingslichtbronnen en in gebruik is genomen na 31 december 2006, deze lichtbronnen moeten voldoen aan de daaromtrent in Aanvullende permanente eisen,
      artikelen 115 en 117, gestelde eisen, alsmede voor de installatie daarvan;
    3. twee stadslichten;
    4. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingaanwijzers van bedrijfsauto’s in gebruik genomen na
      30 juni 1967 moet knipperen;
    5. waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;
    6. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6,00 m dan wel na 31 december 1997 in gebruik is genomen. Richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig worden beschouwd als zijrichtingaanwijzers, indien het uitgestraalde licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het voertuig en 1,00 m zijwaarts;
    7. twee achterlichten;
    8. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel één of twee remlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen;
    9. een achterkentekenplaatverlichting;
    10. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
    11. één mistachterlicht indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; dit mistachterlicht moet zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;
    12. één achteruitrijlicht indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en twee achteruitrijlichten indien het voertuig langer is dan 6,00 m en na 31 december 2012 in gebruik is genomen;
    13. twee markeringslichten die zichtbaar zijn aan de voorzijde en twee die zichtbaar zijn aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;
    14. zijmarkeringslichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m. Hierbij is het bepaalde in Aanvullende permanente eisen, artikelen 119 tot en met 122, van toepassing. Deze lichten zijn niet verplicht voor chassiscabines;
    15. ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig langer is dan 6,00 m, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn. Hierbij is het bepaalde in Aanvullende permanente eisen,
      artikelen 119 tot en met 122, van toepassing;
    16. een derde remlicht indien de toegestane maximummassa van het voertuig niet meer bedraagt dan 3.500 kg en het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2012, aangebracht zodanig dat:
      1. het zich bevindt op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak, en 
      2. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in onderdeel h; het derde remlicht is niet verplicht voor chassiscabines, opleggertrekkers en voertuigen met een open laadruimte;
    17. n.v.t. voor lichte bedrijfsauto’s
    18. n.v.t. voor lichte bedrijfsauto’s
    Wijze van keuren
    Onderdelen a tot en met e: visuele controle.
    Onderdeel f: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
    Onderdelen g tot en met k: visuele controle.
    Onderdelen l tot en met r: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
    Aanvullende permanente eisen

    Artikel 115

    Gasontladingslichtbronnen zijn lampen die gevoed worden door een (veel) hogere spanning dan de boordspanning. In ieder geval is sprake van een gasontladingslichtbron, indien:

    1. de lichtopbrengst van het dimlicht pas een moment na het inschakelen op maximale sterkte is;
    2. de voedingsspanning van de dimlichtlamp verzorgd wordt via een hoogspanningstransformator, al dan niet voorzien van het volgende symbool:

    symbool hoogspanningstransformator

    Artikel 117

    Bij dimlichten met gasontladingslichtbronnen blijven de gasontladingslichtbronnen ingeschakeld wanneer het groot licht brandt.

    Artikel 119

    Zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan elke zijkant van het voertuig.

    Artikel 120

    1. Zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren moeten op de volgende wijze zijn geplaatst:
      1. indien het voertuig langer is dan 6,00 m, moet ten minste één zijmarkeringslicht en één retroreflector zich in het middelste derde gedeelte van het voertuig bevinden;
      2. de onderlinge afstand tussen de zijmarkeringslichten en de onderlinge afstand tussen de retroreflectoren mag niet meer dan 4.00 m bedragen,
      3. de afstand van het meest naar voren gelegen zijmarkeringslicht en van de meest naar voren gelegen retroreflector tot de uiterste voorzijde van het voertuig mag niet meer dan 4,00 m bedragen,
      4. de afstand van het meest naar achteren gelegen zijmarkeringslicht en van de meest naar achteren gelegen retroreflector tot de uiterste achterzijde van het voertuig mag niet meer dan 1,00 m bedragen.
    2. Indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m, dan wel in het kentekenregister wordt aangeduid als kaal chassis, mag zich, bij verdeling van de lengte van het voertuig in drie gelijke delen, één zijmarkeringslicht op het voorste derde gedeelte en één zijmarkeringslicht op het achterste derde gedeelte van de lengte van het voertuig bevinden, waarbij één aanwezig zijmarkeringslicht volstaat.

    Artikel 121

    1. Zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien het in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de zijmarkeringslichten zijn aangebracht op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek.
    2. In afwijking van het eerste lid mogen de zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren bij een landbouw- of bosbouwtrekker, landbouw- of bosbouwaanhangwagen, verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk of mobiele machine niet meer dan 2,50 m boven het wegdek zijn aangebracht.

    Artikel 122

    De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst:

    1. door middel van visuele controle;
    2. in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

    Toelichting

    Dynamische knipperlichten (richtingaanwijzers)

    De richtingaanwijzers van een voertuig kunnen dynamisch zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de vorm van de lichten wijzigt als deze werken. Bij richtingaanwijzers kunnen ze bijvoorbeeld bewegen in de richting waarin het voertuig afslaat. Een voorbeeld ziet u op onderstaande afbeelding. Deze dynamische lichten zijn geen afkeurpunt als de lichten niet zijn beschadigd en voldoen aan de overige eisen zoals kleur.
    Dynamisch licht bedrijfsauto licht

    Dynamisch markeringslicht

    De markeringslichten van een voertuig kunnen dynamisch zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de vorm van de lichten wijzigt als deze werken. Bij markeringslichten kunnen ze bijvoorbeeld bewegen in een cirkel. Een voorbeeld ziet u op onderstaande afbeelding. Deze dynamische lichten zijn geen afkeurpunt als de lichten niet zijn beschadigd en voldoen aan de overige eisen zoals kleur.

    dynamisch markeringlicht
    Foto: Dynamisch markeringslicht

    Plaatsing markeringslicht

    De plaats van het markeringslicht(en) in de lengterichting van het voertuig, wordt niet voorgeschreven.

  2. 2.

    Onverminderd het eerste lid, voldoen begeleidingsvoertuigen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het BABW, aan de krachtens artikel 71 van de wet gestelde eisen.
    Wijze van keuren
    Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
  3. 3.

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel p, moeten twee extra remlichten worden aangebracht indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.
    Wijze van keuren
    Visuele controle
  4. 4.

    n.v.t. voor lichte bedrijfsauto’s