Vastzetinrichting toegestaan

Artikel 5.12.39a

Actuele regelgeving

  1. 1.

    Opleggers, aanhangwagens met een stijve dissel en middenasaanhangwagens waarvan de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen ten hoogste 750 kg bedraagt, mogen zijn voorzien van een vastzetinrichting.
    Wijze van keuren
    Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
    Toelichting

    Vastzetinrichting en losbreekreminrichting bij aanhangwagens

    Bij een APK1 keuring van een aanhangwagen zijn er met regelmaat vragen over de werking van de losbreekreminrichting en de vastzetinrichting. Hoe moeten deze correct beoordeeld worden? En in welke technische staat moeten de onderdelen daarvan verkeren?

    De artikelen van de keuringseisen 5.12.39 en 5.12.40 zijn hier leidend. Er kan echter verwarring ontstaan bij de keuring van aanhangwagens die zijn uitgerust met veerremcilinders. Bij het controleren van de losbreekinrichting zijn er, afhankelijk van het toegepaste remsysteem, 2 mogelijkheden:

    1. De bedrijfsrem wordt belucht en er komt druk te staan in ruimte A (zie figuur 1) waardoor de rem in werking wordt gesteld.
    2. De ruimte B (zie figuur 2) wordt ontlucht. De veer (f) kan zich ontspannen, waardoor de rem in werking wordt gesteld. Welk systeem wordt gebruikt, is eenvoudig te controleren door na het losnemen van de voorraadleiding van de aanhangwagen, het drukmeetpunt van de bedrijfsrem op de veerremcilinder in te drukken (zie figuur. Als hier druk op staat, wordt de bedrijfsrem gebruikt als losbreekreminrichting. Als de bedrijfsrem wordt gebruikt als losbreekreminrichting moeten, net als bij het gebruik van de gewone bedrijfsrem, alle remcilinders op alle wielen werken. Als hier geen druk op staat, wordt de veerrem gebruikt als losbreekreminrichting. In deze laatste situatie, waarbij de veerrem dus wordt gebruikt als losbreekreminrichting moeten alle aanwezige veerremcilinders goed werken.

    Vastzetinrichting (5.12.39)

    De vastzetinrichting bestaat altijd uit een geheel mechanische inrichting waarmee de wielen worden vastgezet. Dat kan een handmatige vastzetinrichting zijn met spindel en kabels. Bij een aanhangwagen die met een dergelijke vastzetinrichting (spindel) is uitgerust, moet deze goed werken. De spindel, kabels en eventuele katrollen moeten in goede staat zijn en moeten goed zijn bevestigd (zie figuur 4). In plaats van een spindel met kabels kunnen ook veerremcilinders als vastzetinrichting worden gebruikt. Als de veerremcilinders hiervoor worden gebruikt, moet voor het ontluchten van kamer B (zie figuur 2) een parkeerremknop (zie figuur 5) aanwezig zijn, die goed moet werken. Deze knop hoeft niet aanwezig te zijn als de veerremcilinders in werking komen bij het loskoppelen van de voorraadleiding. Als de veerremcilinders alleen voor de vastzetinrichting worden gebruikt en niet voor de losbreekinrichting, dan moeten tenminste de veerremcilinders werken op de wielen van één as die permanent op de weg staat of die automatisch op de weg zakt als de vastzetinrichting wordt bediend of als de aanhangwagen/oplegger wordt losgekoppeld van het trekkend voertuig. Als op de andere assen de veerremcilinders niet goed werken, dan wordt dit niet gezien als een gebrek. Een eventuele veerbreuk is niet visueel vast te stellen en daarmee wordt aan de (minimale) eis voldaan.

    Artikel 5.12.39 vastzetinrichting

    1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goedwerkende vastzetinrichting die ten minste op de wielen van een as werkt en welke door een geheel mechanische overbrenging met de hand in werking kan worden gesteld, ook als het voertuig niet aan een motorvoertuig is verbonden.
    2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als:
      1. de aanhangwagen is voorzien van een veerrem die automatisch in werking treedt bij het ontkoppelen of drukloos maken van het remsysteem;
      2. de aanhangwagen in gebruik genomen voor 1 januari 1998, is voorzien van een hydraulisch dan wel een elektrisch bekrachtigd remsysteem en is uitgerust met wielkeggen.

    Artikel 5.12.40 werking reminrichting aanhangwagen losbreekinrichting

    1. Bij het verbreken van de verbinding tussen de aanhangwagen en het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in werking treden.
    2. Bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in de bedrijfstoestand komen.
    3. De in het eerste en tweede lid gestelde eisen gelden niet voor middenasaanhangwagens met een toegestane maximummassa van ten hoogste 1.500 kg.
    4. Als de aanhangwagen is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze goed functioneren.

      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 1
      Figuur 1
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 2
      Figuur 2
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 3
      Figuur 3
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 4
      Figuur 4
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 5
      Figuur 5

  2. 2.

    De vastzetinrichting, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 5.12.39.
    Wijze van keuren
    Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de vastzetinrichting wordt bediend.
    Toelichting

    Vastzetinrichting en losbreekreminrichting bij aanhangwagens

    Bij een APK1 keuring van een aanhangwagen zijn er met regelmaat vragen over de werking van de losbreekreminrichting en de vastzetinrichting. Hoe moeten deze correct beoordeeld worden? En in welke technische staat moeten de onderdelen daarvan verkeren?

    De artikelen van de keuringseisen 5.12.39 en 5.12.40 zijn hier leidend. Er kan echter verwarring ontstaan bij de keuring van aanhangwagens die zijn uitgerust met veerremcilinders. Bij het controleren van de losbreekinrichting zijn er, afhankelijk van het toegepaste remsysteem, 2 mogelijkheden:

    1. De bedrijfsrem wordt belucht en er komt druk te staan in ruimte A (zie figuur 1) waardoor de rem in werking wordt gesteld.
    2. De ruimte B (zie figuur 2) wordt ontlucht. De veer (f) kan zich ontspannen, waardoor de rem in werking wordt gesteld. Welk systeem wordt gebruikt, is eenvoudig te controleren door na het losnemen van de voorraadleiding van de aanhangwagen, het drukmeetpunt van de bedrijfsrem op de veerremcilinder in te drukken (zie figuur. Als hier druk op staat, wordt de bedrijfsrem gebruikt als losbreekreminrichting. Als de bedrijfsrem wordt gebruikt als losbreekreminrichting moeten, net als bij het gebruik van de gewone bedrijfsrem, alle remcilinders op alle wielen werken. Als hier geen druk op staat, wordt de veerrem gebruikt als losbreekreminrichting. In deze laatste situatie, waarbij de veerrem dus wordt gebruikt als losbreekreminrichting moeten alle aanwezige veerremcilinders goed werken.

    Vastzetinrichting (5.12.39)

    De vastzetinrichting bestaat altijd uit een geheel mechanische inrichting waarmee de wielen worden vastgezet. Dat kan een handmatige vastzetinrichting zijn met spindel en kabels. Bij een aanhangwagen die met een dergelijke vastzetinrichting (spindel) is uitgerust, moet deze goed werken. De spindel, kabels en eventuele katrollen moeten in goede staat zijn en moeten goed zijn bevestigd (zie figuur 4). In plaats van een spindel met kabels kunnen ook veerremcilinders als vastzetinrichting worden gebruikt. Als de veerremcilinders hiervoor worden gebruikt, moet voor het ontluchten van kamer B (zie figuur 2) een parkeerremknop (zie figuur 5) aanwezig zijn, die goed moet werken. Deze knop hoeft niet aanwezig te zijn als de veerremcilinders in werking komen bij het loskoppelen van de voorraadleiding. Als de veerremcilinders alleen voor de vastzetinrichting worden gebruikt en niet voor de losbreekinrichting, dan moeten tenminste de veerremcilinders werken op de wielen van één as die permanent op de weg staat of die automatisch op de weg zakt als de vastzetinrichting wordt bediend of als de aanhangwagen/oplegger wordt losgekoppeld van het trekkend voertuig. Als op de andere assen de veerremcilinders niet goed werken, dan wordt dit niet gezien als een gebrek. Een eventuele veerbreuk is niet visueel vast te stellen en daarmee wordt aan de (minimale) eis voldaan.

    Artikel 5.12.39 vastzetinrichting

    1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goedwerkende vastzetinrichting die ten minste op de wielen van een as werkt en welke door een geheel mechanische overbrenging met de hand in werking kan worden gesteld, ook als het voertuig niet aan een motorvoertuig is verbonden.
    2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als:
      1. de aanhangwagen is voorzien van een veerrem die automatisch in werking treedt bij het ontkoppelen of drukloos maken van het remsysteem;
      2. de aanhangwagen in gebruik genomen voor 1 januari 1998, is voorzien van een hydraulisch dan wel een elektrisch bekrachtigd remsysteem en is uitgerust met wielkeggen.

    Artikel 5.12.40 werking reminrichting aanhangwagen losbreekinrichting

    1. Bij het verbreken van de verbinding tussen de aanhangwagen en het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in werking treden.
    2. Bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in de bedrijfstoestand komen.
    3. De in het eerste en tweede lid gestelde eisen gelden niet voor middenasaanhangwagens met een toegestane maximummassa van ten hoogste 1.500 kg.
    4. Als de aanhangwagen is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze goed functioneren.

      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 1
      Figuur 1
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 2
      Figuur 2
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 3
      Figuur 3
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 4
      Figuur 4
      39a 40 - 12 - Controle vastzetinrichting en losbreekreminrichting fig 5
      Figuur 5