Werking en toestand verplichte lichten en retroreflectoren

Artikel 5.12.55

Actuele regelgeving

  1. 1.

    De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten moeten goed werken. Indien een licht wordt gevormd door meerdere lichtbronnen, mag door defecte lichtbronnen het oorspronkelijk lichtoppervlak met niet meer dan 25% afnemen.
    Wijze van keuren
    Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
    Toelichting

    Gecombineerde lichten

    Tijdens de keuring moet u de functie van de verlichting per licht beoordelen. Bij lichten die aan zijn en waarbij u andere verlichting aanzet, mag een licht de functie van het andere licht overnemen.

    Bijvoorbeeld:
    Is een achterlicht of een dagrijlicht  aan en zet u de richtingaanwijzer ook aan? Dan krijgt het achterlicht of dagrijlicht de functie van de richtingaanwijzer en mag dit licht  gaan knipperen.

    Licht opgebouwd uit led lampen

    Een licht in 1 kamer van de lichtunit kan opgebouwd zijn uit meerdere led lampen. Mocht er een aantal led lampen defect zijn, dan mag er maximaal 25% van de led lampen defect zijn. Het toepassen van de artikel 5.1a.4 (60% regel of onderlinge afstand niet meer dan 75mm) is in dit geval niet toegestaan.

    Achteruitrijlicht

    De functie van een achteruitrijlicht is het verlichten en het waarschuwen van het overige verkeer dat een voertuig achteruit rijdt of gaat rijden. De achteruitrijlichten moeten geschakeld zijn via de achteruitversnelling. Alleen als het voertuig in de achteruitversnelling staat geschakeld, mag of mogen de achteruitrijlicht(en) branden.

    Dynamische knipperlichten (richtingaanwijzers)

    De richtingaanwijzers van een voertuig kunnen dynamisch zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de vorm van de lichten wijzigt als deze werken. Bij richtingaanwijzers kunnen ze bijvoorbeeld bewegen in de richting waarin het voertuig afslaat. Een voorbeeld ziet u op onderstaande afbeelding. Deze dynamische lichten zijn geen afkeurpunt als de lichten niet zijn beschadigd en voldoen aan de overige eisen zoals kleur.

    Dynamisch licht aanhangwagen

    Inschakelen van lichten

    Tijdens de APK moet gecontroleerd worden of de lichten goed werken, artikel 5.*.55, lid 1. Met ‘goed werken’ wordt niet alleen bedoeld de werking van de lamp of de lichtbronnen, maar ook het inschakelen hiervan. Bij voorbeeld een schakelaar op een lichtarmatuur zelf is niet toegestaan.

  2. 2.

    De lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in Aanvullende permanente eisen, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
    Aanvullende permanente eisen

    Hoofdstuk 1 Voertuigeisen

    Titel 2. Algemene bouwwijze van het voertuig

    Afdeling 1. Voertuigen zonder een volledig dragend chassis
    Artikel 4
    1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
      roestschade: door corrosie over de gehele dikte verdwenen materiaal.
    2. Roestschade wordt per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat uitgedrukt in de schade-eenheid 'E'.
    Artikel 5

    De in annex 1 vermelde onderdelen en bevestigingen van onderdelen van motorvoertuigen met een zelfdragende carrosserie mogen per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel, of per sectie van een bodemplaat niet meer roestschade hebben dan 2E.

    Artikel 6

    Voor de bepaling van de mate van roestschade in schade-eenheden 'E', moet de volgende procedure worden gevolgd:

    1. de roestschade-omvang wordt per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat in procenten bepaald volgens het van toepassing zijnde beoordelingsprincipe zoals vermeld in deze afdeling;
    2. aan de hand van annex 1  wordt de te hanteren roestschadegradatie bij maximaal functieverlies van het beschadigde onderdeel, de beschadigde bevestiging van een onderdeel dan wel de beschadigde sectie van de bodemplaat bepaald;
    3. het onder a bepaalde percentage roestschade wordt vermenigvuldigd met de onder b bepaalde roestschadegradatie.
    Artikel 7
    1. De bepaling van de roestschade-omvang van langs- en dwarsliggers geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is:
      1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde deel van de omtrek en de gehele omtrek van de dwarsdoorsnede, een eventuele versterking in de langs- of dwarsligger daarbij inbegrepen. Bij de berekening van de omtrek van de dwarsdoorsnede worden de bevestigingsflenzen niet meegerekend, en
      2. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade en de werkelijke lengte van de langs- of dwarsligger tussen de draagpunten, zoals weergegeven in figuur 1, of zoals bij het betreffende onderdeel in annex 1 is omschreven. Voor de bepaling van de roestschade worden de bevestigingsflenzen meegerekend.
    2. Indien een plaatdeel samen met een voorgevormd profiel een koker vormt, wordt het geheel beoordeeld als een langs- of dwarsligger.

     

    langs- en dwarsliggers
    Figuur 1. Lengte langs- en dwarsliggers tussen de draagpunten.

    Artikel 8
    1. Voor de bepaling van de roestschade-omvang van de bodemplaat van de personenruimte wordt de bodemplaat in secties verdeeld, zoals weergegeven in figuur 2, waarna elke sectie afzonderlijk wordt beoordeeld.
    2. De secties worden gevormd door de volgende sectielijnen:
      Sectielijn 1: de middenkoker of de lengtehartlijn.
      Sectielijn 2: het begin van de vlakke bodemplaat.
      Sectielijn 3: de dwarsligger ter plaatse van de voorzijde van de voorste zitplaatsen of indien ter plaatse geen dwarsligger aanwezig is de voorzijde van de voorste zitplaatsen in de achterste gebruiksstand.
      Sectielijn 4: elke voorzijde van de achter de voorste zitplaatsen (achter elkaar) gelegen zitplaatsen in de achterste gebruiksstand.
      Sectielijn 5: het einde van de bodemplaat onder de personenruimte.
    bodemplaat
    Figuur 2. Sectieverdeling bodemplaat personenruimte
    Artikel 9
    1. De bepaling van de roestschade-omvang van de bodemplaat van de personenruimte geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is:
      1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak van de sectie en het gehele oppervlak van de sectie, en
      2. de verhouding tussen de lengte van de schade aan de randen van de sectie en de totale randlengte van de sectie.
    2. Roestschade die doorloopt in verschillende secties moet worden beoordeeld als schade die aanwezig is in de grootste van de betrokken secties.
    3. Bij dubbele bodemplaten wordt de bovenste plaat beoordeeld zoals is aangegeven in het eerste lid; de onderste plaat wordt beoordeeld als één grote sectie.
    4. Indien een gedeelte van de bodemplaat tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte.
    Artikel 10

    De bepaling van de roestschade-omvang van wielkasten geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is:

    1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en
    2. de verhouding tussen de totale lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte, en
    3. de verhouding tussen de lengte van de schade per zijde van de wielkast en de bevestigingslengte van die zijde aan een ander onderdeel.
    Artikel 11
    1. De bepaling van de roestschade-omvang van plaatdelen, met uitzondering van de bodemplaat en de wielkasten, geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes waarbij het hoogste percentage maatgevend is:
      1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en
      2. de verhouding tussen de lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte.
    2. Indien een gedeelte van een plaatdeel tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte.
    Artikel 12
    1. De roestschade-omvang van de bevestiging van onderdelen, met uitzondering van de bevestiging van plaatdelen en wielkasten, wordt bepaald door een schatting te maken omtrent de afname in procenten van de sterkte van de bevestiging van het ene onderdeel aan het andere, in het gebied dat wordt omsloten door een denkbeeldige lijn gelegen op een afstand van 100 mm rondom de bevestiging.
    2. De roestschade in het gebied buiten de denkbeeldige lijn wordt buiten beschouwing gelaten.
    Artikel 13

    De beoordeling van roestschade vindt plaats:

    1. door visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en
    2. in geval van twijfel: 
      1. door gebruik te maken van een hamertje met een bolle of afgeronde kop;
      2. door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

    Afdeling 2. Voertuigen met een volledig dragend chassis

    §1. Chassisraam
    Artikel 14
    1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
      roestschade: gedeeltelijk door corrosie verdwenen materiaal.
    2. Roestschade in het chassisraam wordt per langs- of dwarsligger dan wel per profiel uitgedrukt in procenten.
    Artikel 15
    1. De langs- en dwarsliggers en asbevestigingen van het chassisraam, de trekinrichting van een middenasaanhangwagen, en alle profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de draaikrans of opleggerkoppeling dan wel koppelingsplaat mogen niet meer roestschade hebben dan het percentage genoemd in annex 2 bij deze bijlage.
    2. De beoordeling van de roestschade-omvang van de langs- en dwarsliggers van het chassisraam geschiedt aan de hand van de lengte van de langs- en dwarsliggers tussen de draagpunten.
    3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, moeten langs- en dwarsliggers van het chassisraam die uitsluitend voor de ondersteuning van de laadvloer zijn aangebracht, als hulplangs- of hulpdwarsbalk worden aangemerkt waarop paragraaf 2 van deze afdeling van toepassing is.
    4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is op langs- en dwarsliggers en asbevestigingen van het chassisraam die zijn vervaardigd uit plaatmateriaal waarvan de dikte maximaal 2 mm bedraagt, paragraaf 2 van deze afdeling van toepassing.
    5. Op een gedeeltelijk zelfdragende carrosserie in combinatie met een chassisraam zijn voor het zelfdragende deel de eisen van afdeling 1 van toepassing.
    § 2. Overige onderdelen
    Artikel 16
    1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
      roestschade: door corrosie over de gehele dikte verdwenen materiaal.
    2. Roestschade wordt per onderdeel of per bevestiging van een onderdeel uitgedrukt in de schade-eenheid 'E'.
    Artikel 17

    De in annex 3 vermelde onderdelen en bevestigingen van onderdelen van motorvoertuigen die niet zijn voorzien van een zelfdragende carrosserie en aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, mogen per onderdeel dan wel per bevestiging van een onderdeel niet meer roestschade hebben dan 2E.

    Artikel 18

    Voor de bepaling van de mate van roestschade in schade-eenheden 'E', moet de volgende procedure worden gevolgd:

    1. de roestschade-omvang wordt per onderdeel of per bevestiging van een onderdeel in procenten bepaald volgens het van toepassing zijnde beoordelingsprincipe;
    2. aan de hand van annex 3 wordt de te hanteren roestschadegradatie bij maximaal functieverlies van het beschadigde onderdeel of de beschadigde bevestiging van een onderdeel bepaald;
    3. het percentage roestschade, bedoeld in onderdeel a, wordt vermenigvuldigd met de in roestschadegradatie, bedoeld in onderdeel b.
    Artikel 19
    1. De bepaling van de roestschade-omvang van langs- en dwarsliggers geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: 

      1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde deel van de omtrek en de gehele omtrek van de dwarsdoorsnede, een eventuele versterking in de langs- of dwarsligger daarbij inbegrepen. Bij de berekening van de omtrek van de dwarsdoorsnede worden de bevestigingsflenzen niet meegerekend, en
      2. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade en de werkelijke lengte van de langs- of dwarsligger tussen de draagpunten, zoals weergegeven in figuur 3, of zoals bij het betreffende onderdeel in annex 3  is omschreven. Voor de bepaling van de roestschade worden de bevestigingsflenzen meegerekend.  
    2. Indien een plaatdeel samen met een voorgevormd profiel een koker vormt, wordt het geheel beoordeeld als een langs- of dwarsligger.
      dwars- of langsligger
      Figuur 3. Lengte dwars- of langsligger tussen de draagpunten
       
      Artikel 20
      1. De bepaling van de roestschade-omvang van plaatdelen geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is:

        1. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en
        2. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte.
      2. Indien een gedeelte van een plaatdeel tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte.
      Artikel 21
      1. De roestschade-omvang van de bevestiging van onderdelen, met uitzondering van de bevestiging van plaatdelen, wordt bepaald door een schatting te maken omtrent de afname in procenten van de sterkte van de bevestiging van het ene onderdeel aan het andere in het gebied dat wordt omsloten door een denkbeeldige lijn, gelegen op een afstand van 100 mm rondom de bevestiging.
      2. De roestschade in het gebied buiten de denkbeeldige lijn wordt buiten beschouwing gelaten.
      Artikel 22

      De beoordeling van roestschade vindt plaats:

      1. door visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en
      2. in geval van twijfel: 
        1. door gebruik te maken van een hamertje met een bolle of afgeronde kop;
        2. door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik.
      Afdeling 3. Roestschadereparatie
      Artikel 23

      Een roestschadereparatie moet zodanig zijn uitgevoerd dat het onderdeel, de bevestiging van het onderdeel of de sectie van de bodemplaat zijn oorspronkelijke functie weer kan vervullen.

      Artikel 24
      1. Voor alle onderdelen, bevestigingen van onderdelen of secties van de bodemplaat waarvoor een roestschadegradatie is gegeven, geldt dat:
        1. reparaties met pasklare gedeelten, waarbij elk deel deugdelijk aan het oorspronkelijke materiaal is gelast, toegestaan zijn;
        2. vervanging van delen is toegestaan mits deugdelijk gelast dan wel bevestigd met bouten, indien de oorspronkelijke bevestiging heeft plaatsgevonden door middel van bouten of klinknagels;
        3. een reparatie die niet volgens onderdeel a of b is uitgevoerd, als roestschade wordt aangemerkt en beoordeeld, waarbij de grootte van de reparatie wordt gezien als de grootte van de roestschade, tenzij anders wordt aangetoond.
      2. Onder deugdelijk gelast als genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt verstaan:
        1. kettinglassen welke ten minste 50% van de omtrek van het te lassen gedeelte bestrijken en goed zijn verdeeld over die omtrek, of
        2. proplassen (gatlassen) met ten minste een diameter van 4 mm en een onderlinge afstand van niet meer dan 20 mm.
      Artikel 25
      1. De trekinrichting van een middenasaanhangwagen, langs- en dwarsliggers en asbevestigingen die deel uitmaken van het chassisraam, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 2, mogen niet zijn gerepareerd met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht.
      2. In afwijking van het eerste lid mogen de trekinrichting van een middenasaanhangwagen en een aanhangwagen met een stijve dissel, langs- en dwarsliggers en asbevestigingen wel gerepareerd worden met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht, indien de dikte van deze plaatdelen ten minste gelijk is aan de grootste dikte van het te repareren deel. De plaatdelen moeten deugdelijk zijn gelast. Hieronder worden verstaan kettinglassen welke ten minste 75% van de omtrek van het te lassen gedeelte bestrijken. De lassen moeten goed zijn verdeeld over de omtrek.
      3. De profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de draaikrans of opleggerkoppeling dan wel koppelingsplaat mogen niet zijn gerepareerd met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht.
      Artikel 26

      Een afwijkende reparatie, zoals bedoeld in de artikelen 24 en 25 is toegestaan, indien dit door middel van documentatie van de voertuigfabrikant wordt aangetoond. De reparatie moet volgens voorschrift van de voertuigfabrikant zijn uitgevoerd.

      Artikel 27

      De beoordeling van de roestschadereparatie vindt plaats:

      1. door visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en
      2. in geval van twijfel door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

      Rekenvoorbeelden roestschade. (pdf, 437kb) 

  3. 3.

    De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zijn verwijderd.
    Wijze van keuren
    Visuele controle.
    Aanvullende permanente eisen

    Artikel 128

    1. De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zijn bespoten, geverfd of beplakt.
    2. De glazen van de lichtarmaturen aan de achterzijde van het voertuig, met uitzondering van de achteruitrijlichten, mogen geen barsten of gaten vertonen waardoor wit licht naar achteren kan worden gestraald.
    Toelichting

    Het ontbreken of gedeeltelijk ontbreken van kunststof transparanten

    Transparanten die ter bescherming, verfraaiing of afwerking gemonteerd zijn over het glas of kunststof lens mogen geheel of gedeeltelijk ontbreken.

    • Op afbeelding 1 zie je transparanten die gebruikt worden ter bescherming van het glas. Deze zijn direct over het glas aangebracht.
    • Op afbeelding 2 zie je een lichtunit waarbij de transparant direct over de glazen of kunststof lenzen (wel of niet gekleurd) is gemonteerd ter verfraaiing van de lichtunit. Hierbij loopt het transparant vaak mee in de contouren van het voertuig.    


    55 - 2 3L 3Z 5 12 - kunststof transparant 1

    Afbeelding 1: Kunststof transparanten


    55- 2 3L 3Z 5 12 - kunstof transparant 2

    Afbeelding 2: Lichtarmatuur met en zonder transparant toegestaan

    Mag er een gat in een koplampglas of verlichtingsglas aanwezig zijn?

    Een gat in een koplampglas of verlichtingsglas is toegestaan als de lichtopbrengst, lichtbeeld en de functie (van het licht) niet nadelig beïnvloed wordt en geen scherpe delen oplevert. Let op dat er geen witlicht naar achteren kan worden gestraald. Achteruitrijlichten zijn uitgesloten van deze eis. Als het glas gerepareerd is moet de reparatie voldoen aan artikel 128 van de aanvullende permanente eisen.

    De lichtopbrengst en de functie kunt u eenvoudig op afstand beoordelen en zult u per situatie moeten bekijken. Ga er vanuit dat bij het vervangen van het witte bolletje voor een gekleurd bolletje de lichtopbrengst altijd wordt beïnvloed. Het verwijderen van het verlichtingsglas (om aan de eisen te kunnen voldoen) is niet toegestaan (artikel 5.*.55 lid 3).

  4. 4.

    De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. Hierbij is het bepaalde in Aanvullende permanente eisen, artikel 128, van toepassing.

    Wijze van keuren
    Visuele controle.
    Toelichting

    Oneven aantal lichten

    Het is niet mogelijk om een oneven aantal van dezelfde, werkende lichten symmetrisch ten opzichte van het midden van een voertuig te plaatsen. Een oneven aantal lichten (zie foto) mag niet voor de APK.

    55 - 2 3L 3Z 5 12 - Oneven aantal lichten

    Foto: Voertuig met drie koplampen

    Een uitzondering hierop vormt een in de vorm van een band of strip uitgevoerd licht in het midden van het voertuig. Van zo’n licht moet u de linker- en rechter helft beoordelen samen met het linker- en rechter achterlicht. Voldoet dit aan artikel 5.1a.4 (60% regel of onderlinge afstand niet meer dan 75mm) dan mag dit.

    55-2.3L.3Z.5.12- Oneven aantal lichten achterkant

    Foto: Lichten met achterkant voertuig

    Het ontbreken of gedeeltelijk ontbreken van kunststof transparanten

    Transparanten die ter bescherming, verfraaiing of afwerking gemonteerd zijn over het glas of kunststof lens mogen geheel of gedeeltelijk ontbreken.

    • Op afbeelding 1 zie je transparanten die gebruikt worden ter bescherming van het glas. Deze zijn direct over het glas aangebracht.
    • Op afbeelding 2 zie je een lichtunit waarbij de transparant direct over de glazen of kunststof lenzen (wel of niet gekleurd) is gemonteerd ter verfraaiing van de lichtunit. Hierbij loopt het transparant vaak mee in de contouren van het voertuig.    


    55 - 2 3L 3Z 5 12 - kunststof transparant 1

    Afbeelding 1: Kunststof transparanten


    55- 2 3L 3Z 5 12 - kunstof transparant 2

    Afbeelding 2: Lichtarmatuur met en zonder transparant toegestaan

    Mag er een gat in een koplampglas of verlichtingsglas aanwezig zijn?

    Een gat in een koplampglas of verlichtingsglas is toegestaan als de lichtopbrengst, lichtbeeld en de functie (van het licht) niet nadelig beïnvloed wordt en geen scherpe delen oplevert. Let op dat er geen witlicht naar achteren kan worden gestraald. Achteruitrijlichten zijn uitgesloten van deze eis. Als het glas gerepareerd is moet de reparatie voldoen aan artikel 128 van de aanvullende permanente eisen.

    De lichtopbrengst en de functie kunt u eenvoudig op afstand beoordelen en zult u per situatie moeten bekijken. Ga er vanuit dat bij het vervangen van het witte bolletje voor een gekleurd bolletje de lichtopbrengst altijd wordt beïnvloed. Het verwijderen van het verlichtingsglas (om aan de eisen te kunnen voldoen) is niet toegestaan (artikel 5.*.55 lid 3).

  5. 5.

    Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
    Wijze van keuren
    Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld..
  6. 6.

    De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voor zover het het lichtdoorlatend gedeelte betreft, mogen ten hoogste 25% zijn afgeschermd. 
    Wijze van keuren
    visuele controle. Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport wordt een zonder gereedschap afneembare lastdrager buiten beschouwing gelaten.
  7. 7.

    De in artikel 5.12.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen die de retroreflectie beïnvloeden.
    Wijze van keuren
    visuele controle. Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport wordt een zonder gereedschap afneembare lastdrager buiten beschouwing gelaten.